Jeroen Boomgaard (NL)
-b-l-i-k-o-p-e-n-e-r- magazine, Dordrecht 1999
Binnenstad
Ergens in de jaren zestig begon de stad te verdwijnen. Het rommelige en haveloze conglomeraat van te smalle straten met te veel verkeer, ongecontroleerde stromen van mensen en goederen, verpauperde panden naast strenge nieuwbouw, vooruitgangsoptimisme stuitend op overbodige restanten: dat alles valt in de hedendaagse binnensteden nauwelijks meer te vinden.
De duizelingwekkende stad waar de eenvoudige plattelander gebombardeerd werd met veelkleurige en lawaaiige indrukken, waar de vertrouwde wereld die hij kende verloren ging in een chaos van nieuwe ervaringen en gevoelens, de stad die door de kunstenaars aan het begin van deze eeuw werd bezongen, die stad bestaat niet meer. Haast ongemerkt is in de afgelopen dertig jaar het onbekende en avontuurlijke vervangen door het clichématige en eenvormige. De kolkende doorvoerstraten en stegen zijn omgezet in keurig aangeharkte voetgangerszones, die in het hele land hetzelfde ritme van bestrating, bloembakken en winkelketens laten klinken.
Oude stukken stad zijn reddeloos hersteld, nieuwbouw past zich naadloos aan, en het geheel van een binnenstad is vooral het beeld van een stad geworden. In deze nieuwe fictieve stad is alles onder controle: keurig gescheiden stromen verkeer omspoelen het centrum, de toerist kan er in alle rust genieten van de voor hem ontworpen decors, de kooplustige kan zich mateloos te buiten gaan in een netwerk van winkelketens, en de drankzuchtige kan zich in het uitgaanscentrum een stuk in de nacht drinken. De stad van nu heeft alles te bieden, maar dat alles is tot op de millimeter berekend.
Natuurlijk was Dordrecht nooit een metropool. Maar een stad was het wel.
Een knooppunt van water, handel en bevolking. Een rommelige en overvolle binnenstad die zich scherp aftekende tegen het omringende platteland. En ook Dordrecht is gereguleerd. De binnenstad is een monument geworden, een monument voor de consument. Hier is goed te zien welke consequenties het verdwijnen van de stad heeft gehad. Er wonen nog mensen in de hedendaagse binnenstad, maar het leven is er op de een of andere manier uit verdwenen.
Dat is verdrongen naar de randen, naar de eindeloze en karakterloze woonwijken, die om de binnensteden heen of zelfs tussen de steden ronddobberen, nooit zeker van wie of wat ze zijn. Nu het hart van de binnenstad verdwenen is hebben ook de uiteinden van de stad, de ledematen, geen gevoel meer. Daar valt niets te zien en nauwelijks iets te doen. Het is alsof de creatie van het beeld van de binnenstad alle energie heeft opgeslorpt, want hoe eigenaardig de nieuwbouw in de buitenwijken ook probeert te zijn, hoe hard men ook probeert deze buurt een eigen karakter aan te praten, het wordt niets. Daar ligt dus een prachtige taak weggelegd voor de beeldende kunst, want daar is bijna elke visuele prikkeling welkom.
In de binnenstad heeft de kunst niet veel te zoeken. Een nieuw beeld misstaat er niet, integendeel, maar in het overheersende beeld dat de fictieve stad biedt, is het vaak niet meer dan een onbenullig extraatje.
Een kunstwerk dat ons nu de blik wil laten opslaan naar de openbare ruimte van een binnenstad, moet van zeer goede huize komen. Toch vormde juist het centrum van de stad ooit het uitverkoren terrein van kunst die meende de wereld te veranderen.
De communicatieve ruimte
De stad als het terrein waar de kunst zich af moet spelen duikt voor het eerst op in het curieuze en nauwelijks zichtbare werk van een groepje voornamelijk Franse intellectuelen die zich onder de naam Internationale Situationiste schaarden rond hun voorman Guy Debord. Ze wilden de stad ondergaan, erin opgaan, dat was eigenlijk hun kunstwerk, hoewel ze het niet zo noemden. In kleine groepjes dwaalden ze door de stad, om de verschillen in atmosfeer te ondergaan, om het echte leven op het spoor te komen, en om zich over te geven aan toevallige ontmoetingen en directe contacten. In zekere zin ging het daarbij om een toe-eigening van de openbare ruimte, niet omdat de kunst voortaan van de straat haar schouwtoneel zou maken, maar omdat de openbare ruimte aan de mensen zou moeten worden terug gegeven. Door uitwisseling in het openbaar, door bezit te nemen van de straat, zouden de slaven van het kapitaal zich bevrijden uit de geprefabriceerde dozen waarin zij met behulp van voor hen verzonnen dromen waren opgesloten. Privé-bezit, het gezin, individualisme en ook kunst, dat waren allemaal schijngestalten, die ontmaskerd dienden te worden, om te laten zien welke machten er werkelijk in het spel waren. De strijd ging om de straat.
In Mei 68 leken de situationisten hun zin te krijgen. Maar niet alleen in Parijs nam de jeugd bezit van de straat: van de ‘ludieke’ acties van Provo tot en met de politiek gerichte Amerikaanse anti-oorlogsbeweging, telkens vormde de straat het terrein waar de slag geleverd werd en vormden openheid en democratische besluitvorming een van de belangrijkste doelen. Tot en met de kraakbeweging bleef het bezit van de straat de inzet, en nog steeds wordt de straat zo af en toe bezet: na een voetbalwedstrijd, een nationaal feest, elke gelegenheid is goed genoeg om dit vertoon van verzet nog een keer op te voeren. Maar het is zo langzamerhand echt niet meer dan een leeg gebaar. De verovering van de straat is een zinloze zaak geworden, omdat hij officieel allang van iedereen is. De openbare ruimte van de binnensteden wordt zorgvuldig afgestemd op de grootste gemene deler, hij is publiek bezit omdat het publiek er al zijn wensen in vervulling ziet gaan.
De kunst van dit moment lijkt de openbare ruimte, de straat, min of meer te hebben opgegeven. Hoewel publieksparticipatie weer een grote rol speelt en initiatieven of werken van kunstenaars zich met grote regelmaat in het openbaar afspelen, gaat het niet meer om dat wat je als het nut van het algemeen zou kunnen noemen. Integendeel, het particuliere, de intieme ervaring, de gesloten ruimte, al die dingen staan tegenwoordig voorop. Dat denken in termen van het specifieke, individuele maakt het voor kunstenaars van dit moment erg lastig om de bewoners van de stad in het algemeen te betrekken in een project dat zich ook nog dient af te spelen tegen een achtergrond die geheel decor geworden is.
Sinds 3 maart van dit jaar kookt de Duitse kunstenares Christine Bernhard voor Dordtenaren. Het menselijk contact, de ontmoeting en de communicatie vormen daarbij de kern van het kunstwerk. Net als bij de situationisten zo’n veertig jaar geleden ontstaat er niet een tastbaar kunstwerk met eeuwigheidspretentie, maar wordt er een proces in gang gezet. Maar hoeveel overeenkomst er ook bestaat met de stadskunstenaars van toen, het uitgangspunt en het resultaat van het werk is totaal anders. Terwijl de situationisten de straat op gingen, op zoek naar het authentieke leven en het spontane contact, daar komen bij Bernhard zorgvuldig uitgekozen groepen van buiten naar binnen om in speciaal daarvoor uitgekozen ruimtes aan een verantwoord vorm gegeven dis met elkaar in contact te treden. Die radicale koerswijziging is in zekere zin een gevolg van het mislukken van de situationistische idealen. Het spontane, authentieke contact waar zij naar zochten verandert, zo gauw het deel uitmaakt van een kunstwerk, in een voorstelling. Ongewild werkten de situationisten zo mee aan de voortwoekering van dat wat zij het meest vreesden: de spektakelmaatschappij. Alles wat ooit misschien echt was, wordt daarin tot beeld, tot een voorgeprogrammeerde in plaats van een geleefde ervaring.
Dat lot heeft niet alleen de binnensteden getroffen, maar parallel daaraan ook de uitwisselingen en botsingen die zich daar afspeelden. Onder de noemer van de communicatie en de inspraak zijn ze gestold tot hanteerbare en manipuleerbare vormen die ons moeten doen geloven dat de stad openbaar en van iedereen is. De heterogene ruimte van de metropool, waar de situationisten naar zochten, is vervangen door de communicatieve ruimte waarin elk afwijkend geluid rimpelloos verdwijnt.
Aan de tafels van Bernhard verschijnen telkens twee groepen met een schijnbaar tegenstrijdig belang. Zo kunnen kunstenaars en winkeliers elkaar al etend nader leren kennen, en kan het verschil van mening in eensgezinde consumptie worden verteerd. Op die manier worden in dit kunstwerk de processen gehanteerd die al decennia worden gebruikt om de maatschappelijke machinerie te smeren. Maar op het moment dat deze processen onderdeel worden van een kunstwerk gebeurt er iets merkwaardigs: ze stollen als het ware opnieuw, de vorm wordt een verdubbeling van de vorm. Het sociale proces wordt geësthetiseerd en verliest plotseling zijn gewicht. Juist omdat elk onderdeel van haar project even zorgvuldig is voorbereid en vormgegeven als de manier waarop van overheidswege de inspraak wordt geregisseerd, wordt de gereguleerde zichtbaar als een doel op zich. Misschien heeft Bernhard hiermee niet meer dan een parodie van de openbare besluitvorming op het oog, een luchthartige ridiculisering van de consumptieve communicatie waarmee wij onze dagen vullen. Maar heel misschien gebeurt er ook iets anders tijdens deze maaltijden. Heel misschien ontstaat, tegen het eind van de maaltijd wanneer het groepsbelang in drank ten onder is gegaan, een besloten en haast intieme ontmoeting, die heel in de verte herinnert aan dat wat de binnenstad ooit was.
Verloren verhalen
Tegenwoordig zijn we in de ban van een nieuwe stad, een stad die de verdwenen binnenstad moet doen vergeten. In deze stad lijken alle ervaringen die ooit de binnenstad tot een avontuur maakten terug te keren. Onverwachte ontmoetingen leiden er tot plotselinge discussies, perversie en obsessie doorkruisen er informatie en communicatie, regelmaat en orde, rust en harmonie zijn er ver te zoeken, de uitersten raken elkaar 24 uur per dag. Het is een stad waar inspraak achterhaald is omdat iedereen er een even luide stem heeft, de welzijnswerker raakt er even snel verdwaald als het slachtoffer dat hij de weg wil wijzen, de kunst verkeert er niet in isolement, maar gaat op in het geheel. Toch is deze digitale stad geen echte stad, we dwalen er zonder van ons plaats te komen, onder onze voeten ontbreekt het plaveisel, hoog boven ons hoofd is er geen lucht. De digitale stad is werkelijk een binnenstad: het is een stad die we thuis beleven en die zich goeddeels in ons hoofd ontrolt.
Ook Dordrecht krijgt een plaats, een site in deze digitale stad. Verhalen over de stad, herinneringen, beschrijvingen en anekdotes worden er ondergebracht, waardoor de oude stad van een virtueel voortbestaan verzekerd is. Ook hier wordt opnieuw zichtbaar hoe de kunst van dit moment zich afkeert van het algemene en het openbare, en haar heil zoekt in het persoonlijke en individuele. Want niet alleen kenmerkt het internet zich door een individuele openbaarheid, de verhalen over de stad die er gestald zullen worden, bestaan uit persoonlijke herinneringen. Tegelijk zullen al die verhalen voor iedereen toegankelijk zijn, dat wil zeggen iedereen die op het net is aangesloten, maar het duurt niet lang meer of dat zijn we allemaal. Zo speelt ook dit onderdeel van het project -b-l-i-k-o-p-e-n-e-r- zich af tussen dat wat ooit de stedelijke ruimte was en een andere ruimte die nog niet is opgeschoond door de vormgevers van het openbare leven. Juist omdat op het internet feit en fictie zich niet van elkaar laten onderscheiden, ieder zijn hersenspinsel als informatie kan presenteren en voorkeur voor het ongerijmde kan doorgaan voor een aanzet tot communicatie, juist daarom lijkt het mythische van een echte binnenstad er op zijn plaats. Alles kan er gebeurd zijn, zelfs alles wat slechts verzonnen is. We moeten ons echter niet laten bedriegen door de ruimtelijke metafoor: de digitale stad is geen stad. Het is een verbinding tussen allerlei plekken, willekeurig verspreid over de aardbol, en de inhoud die in die doorlopende verbindingen wordt uitgewisseld heeft geen duidelijk te omschrijven plaats. Je zou kunnen zeggen dat de herinnering aan de stad op die manier ontworteld raakt, de sporen van de oude binnenstad, in het geheugen opgeslagen, verliezen letterlijk hun plek. Ze worden onderdeel van een onafzienbare massa vrij rondzwevende tekst- en beeldfragmenten.
Maar opnieuw wekt een woord de verkeerde indruk: er is geen sprake van massa, de tastbaarheid die ooit de aanzet vormde voor de herinnering ontbreekt hier geheel. In dit werk wordt het denken over de oude stad gered van de ondergang in officiële geschiedschrijving of toeristisch gefolder. De stad is mythisch en persoonlijk gekleurd, en elke bewoner kan er zijn steentje aan bijdragen. Maar al die steentjes vormen geen huis van het geheugen, ze vormen hooguit een site, een niet-plek, die zich juist omdat elke tastbaarheid ontbreekt alleen virtueel kan onderscheiden van al die andere sites. Misschien is de website de enige plek waar de verhalen over de oude stad kunnen voortbestaan, maar dat is geen opwekkende gedachte.
Een verlangen naar het water
Het beste bewijs voor het bestaan van een stad is de wens hem te verlaten.
Een stad die overdondert, benauwt en niet behaagt is een stad die nog niet is opgegaan in het domein van de gestroomlijnde consumptie. Aangezien de stad steeds diffuser is geworden en zich over het land verspreidt in verder kabbelende golfjes bebouwing die niet weten of zij voor stad of platteland door moeten gaan, zijn echte wegverlangers tegenwoordig moeilijk te vinden. De laatste onaangepasten zijn ingepakt door de stad die het ieder naar de zin maakt, of, wanneer dat slecht lukt, aangepakt door integratieprojecten waarin de scherpe kanten van het verlangen worden afgevijld.
Dordrecht is nog in het gelukkige bezit van een groep ongeïntegreerden, die ook niet vallen in te passen, alleen al vanwege het simpele feit, dat ze eigenlijk nergens wonen. De schipperskinderen die er een internaat bevolken verlangen naar het water dat de stad omringt, daar ligt hun thuis. Gedurende de week zijn ze gevangen in de stad en in het weekend overbruggen ze enorme afstanden om even terug te zijn in hun voortdurend verglijdende woonstee. Maar dit haast dramatische gevoel voor plaats is aan slijtage onderhevig, omdat internet en gsm ook hier hun vermogen om afstand te ontkennen doen gelden. Ook deze groep zal weldra zijn opgenomen, niet in de stad die niet meer bestaat, maar in de nieuwe stad die de wereld omspant.
Juist deze groep die de stad nog net in zich draagt als tegenbeeld, heeft Wapke Feenstra tot uitgangspunt gekozen voor een bijdrage aan het project. Tekeningen van de schipperskinderen waarop hun verlangen naar het water zichtbaar wordt toont zij in het Dordrechts Museum samen met foto’s die ze hen heeft laten maken op het schip dat hun werkelijke thuis vormt. Daarmee komen een aantal lijnen samen die zowel de kunst van dit moment als het kunstbeleid kenmerken. Want terwijl veel kunstenaars ernaar streven geen werk meer te maken, maar schuil te gaan in een proces dat zich richt op bepaalde groepen of groepjes bezoekers of deelnemers of wat dan ook, eist de overheid op dit moment meer dan ooit van de kunst dat zij meer klantvriendelijk wordt. Dat dit deel van het project zich uiteindelijk afspeelt in het museum is wat ironisch, omdat juist de musea het slachtoffer dreigen te worden van de hierboven geschetste tendens. Door jonge kunstenaars als podium min of meer afgeschreven krijgt het museum van de overheid de opdracht doelgroepen naar binnen te lokken aan wie het karretje van de kunst tot nu toe voorbij is gegaan.
Maar wat gebeurt er in deze vreemde ontmoeting? Het museum lijkt aanvankelijk gevaarlijk overstag te gaan nu de producten van een doelgroep die waarschijnlijk nog nimmer het museum betreden heeft er een ruimte vullen. De imaginaire wereld der schipperskinderen is er echter te zien als onderdeel van een kunstproject, zodat de kijker zich plotseling voor een onmogelijke keuze geplaatst ziet. Is de kunst de klos omdat de kunstenaar zich getransformeerd heeft in een opbouwwerker die zich bekommert om de minderheid waardoor het museum een verlengstuk van het buurthuis wordt, of zijn de schipperskinderen als laatste groep die het leven van de stad nog in zich draagt bijgezet in het museum als herinnering aan vervlogen tijden?
De schipperskinderen dromen van het water, en de stad waar zij door de week verblijven is de hunne niet. Zo wordt in dit deel van het project de stad aanwezig gesteld als iets dat vermeden wordt. Datzelfde gebeurt echter met de kunst. Ook die is in het museum nadrukkelijk afwezig en vervangen door de producten van de doelgroep zelf, zodat we in zekere zin de uiterste consequentie van een klantvriendelijk kunstbeleid krijgen voorgeschoteld. Dat maakt op zijn beurt een nieuw verlangen in ons wakker.
En met de schipperskinderen verwensen we de benauwde grenzen waarbinnen we moeten leven en dromen we van wijde glinsterende vlaktes, waar doelgroepen niet bestaan en alles nog mogelijk is.
De stenen gast
Op 21 mei wordt de binnenstad van Dordrecht officieel omgezet in een binnenruimte. Precies in het centrum van de openbare ruimte bouwt de Japanse kunstenaar Tazro Niscino een huiskamer. Ary Scheffer die daar al meer dan 100 jaar het plein beheerst wordt dan een gastheer waarbij wij, zoals de informatie over het project ons meedeelt, op bezoek gaan. Ter gelegenheid hiervan wordt de doorsnee-Dordtenaar uitgenodigd een mening te hebben over kunst. Opnieuw blijkt hieruit dat met het verdwijnen van de binnenstad ook de rol van de kunst daar een probleem geworden is. Terwijl in de buitenwijken, de steeds toenemende gebieden tussen de oude stadskernen waar de leegte gevuld moet worden met de suggestie van openbaarheid en identiteit, kunst zeer zichtbaar is en inzet kan worden van discussie tussen makers en buurtbewoners, omdat er zo erg weinig andere dingen zijn om over te beslissen, is in de voormalige binnenstad alles openbaar en alles van een nadrukkelijke identiteit voorzien, zodat de kunst er niets meer te zoeken heeft.
Dit huiskamerproject voor de opvang voor verloren beelden maakt duidelijk hoe sterk de redding van de resten van de binnenstad en de herdefiniëring van de taak van de kunst met elkaar verbonden zijn. Losgemaakt uit het pittoreske beeld van de stad staat plotseling het stenen beeld van Ary Scheffer voor onze neus. Niscino’s ruimte, die zelf een kunstwerk van tijdelijke aard is, drukt ons met onze neus op het standbeeld en vraagt onze mening over kunst. Net als in de andere onderdelen van het project lijkt de kunst zich op te werpen als hoedster van het sociale. De kunstenaar bewaakt de openbare meningsvorming, de botsing van opvattingen en culturen die het kenmerk was van de binnenstad, door dit element uit zijn context te lichten en er binnenskamers de aandacht op te vestigen. En natuurlijk neemt de kunstenaar met deze actie het heft in handen: in plaats van sluitpost van de inspraak wordt hij instigator en regisseur.
Het kunstwerk is in dit project niet de uitkomst van een overleg tussen bewoners, bestuurders en makers, maar het gaat aan dat hele proces vooraf, doordat het de onderhandeling, de meningsvorming, de doelgroep en de communicatie zelf tot onderwerp neemt. Maar in de huiskamer van Niscino blijkt opnieuw dat hiermee een verschuiving in die processen optreedt, waardoor ze hun vertrouwde karakter verliezen. Want verenigd rond het beeld van Ary Scheffer stuiten wij op het punt waar een einde komt aan alle informatie en communicatie: Scheffer zwijgt.
Natuurlijk is het niet zo dat wij bij Ary op bezoek gaan, hij heeft ons nooit uitgenodigd. Hij verschijnt in ons midden als Mozarts stenen gast. Don Giovanni, de onvermoeibare en gewetenloze versierder in de gelijknamige opera, doodt de vader van het meisje dat ten prooi valt aan een van zijn hardhandige veroveringen. Het grafmonument voor deze vermoorde Commandatore komt aan het eind van de opera echter tot leven en sleept Don Giovanni naar de hel. Zo staat de versteende Ary Scheffer plotseling in ons midden, de hand waarschuwend geheven. Ook wij zijn veel te ver gegaan, ook wij hebben de verleiding tot norm verheven. Alles en iedereen moet zich voor ons open stellen, beantwoorden aan onze vragen en ons gelegenheid geven, enkel en alleen omdat wij dat willen. Alles is ondergeschikt gemaakt aan ons regiem van consumptie en communicatie, en dat de binnenstad daarbij het leven heeft gelaten nemen wij op de koop toe. Scheffer biedt ons echter een laatste kans. Tegenover de ontastbare digitale oneindigheid waarin wij rondwaren stelt hij zijn onwrikbare materialiteit, tegenover onze onstilbare consumptie zet hij zijn onbruikbaarheid, en onze neiging alles te reduceren tot de codes die wij begrijpen beantwoordt hij met een hardnekkig zwijgen. Door Niscino wordt het beeld van Ary Scheffer weer een kunstwerk: nadrukkelijk aanwezig, maar onbegrijpelijk.
-b-l-i-k-o-p-e-n-e-r- magazine, Dordrecht 1999
Binnenstad
Ergens in de jaren zestig begon de stad te verdwijnen. Het rommelige en haveloze conglomeraat van te smalle straten met te veel verkeer, ongecontroleerde stromen van mensen en goederen, verpauperde panden naast strenge nieuwbouw, vooruitgangsoptimisme stuitend op overbodige restanten: dat alles valt in de hedendaagse binnensteden nauwelijks meer te vinden.
De duizelingwekkende stad waar de eenvoudige plattelander gebombardeerd werd met veelkleurige en lawaaiige indrukken, waar de vertrouwde wereld die hij kende verloren ging in een chaos van nieuwe ervaringen en gevoelens, de stad die door de kunstenaars aan het begin van deze eeuw werd bezongen, die stad bestaat niet meer. Haast ongemerkt is in de afgelopen dertig jaar het onbekende en avontuurlijke vervangen door het clichématige en eenvormige. De kolkende doorvoerstraten en stegen zijn omgezet in keurig aangeharkte voetgangerszones, die in het hele land hetzelfde ritme van bestrating, bloembakken en winkelketens laten klinken.
Oude stukken stad zijn reddeloos hersteld, nieuwbouw past zich naadloos aan, en het geheel van een binnenstad is vooral het beeld van een stad geworden. In deze nieuwe fictieve stad is alles onder controle: keurig gescheiden stromen verkeer omspoelen het centrum, de toerist kan er in alle rust genieten van de voor hem ontworpen decors, de kooplustige kan zich mateloos te buiten gaan in een netwerk van winkelketens, en de drankzuchtige kan zich in het uitgaanscentrum een stuk in de nacht drinken. De stad van nu heeft alles te bieden, maar dat alles is tot op de millimeter berekend.
Natuurlijk was Dordrecht nooit een metropool. Maar een stad was het wel.
Een knooppunt van water, handel en bevolking. Een rommelige en overvolle binnenstad die zich scherp aftekende tegen het omringende platteland. En ook Dordrecht is gereguleerd. De binnenstad is een monument geworden, een monument voor de consument. Hier is goed te zien welke consequenties het verdwijnen van de stad heeft gehad. Er wonen nog mensen in de hedendaagse binnenstad, maar het leven is er op de een of andere manier uit verdwenen.
Dat is verdrongen naar de randen, naar de eindeloze en karakterloze woonwijken, die om de binnensteden heen of zelfs tussen de steden ronddobberen, nooit zeker van wie of wat ze zijn. Nu het hart van de binnenstad verdwenen is hebben ook de uiteinden van de stad, de ledematen, geen gevoel meer. Daar valt niets te zien en nauwelijks iets te doen. Het is alsof de creatie van het beeld van de binnenstad alle energie heeft opgeslorpt, want hoe eigenaardig de nieuwbouw in de buitenwijken ook probeert te zijn, hoe hard men ook probeert deze buurt een eigen karakter aan te praten, het wordt niets. Daar ligt dus een prachtige taak weggelegd voor de beeldende kunst, want daar is bijna elke visuele prikkeling welkom.
In de binnenstad heeft de kunst niet veel te zoeken. Een nieuw beeld misstaat er niet, integendeel, maar in het overheersende beeld dat de fictieve stad biedt, is het vaak niet meer dan een onbenullig extraatje.
Een kunstwerk dat ons nu de blik wil laten opslaan naar de openbare ruimte van een binnenstad, moet van zeer goede huize komen. Toch vormde juist het centrum van de stad ooit het uitverkoren terrein van kunst die meende de wereld te veranderen.
De communicatieve ruimte
De stad als het terrein waar de kunst zich af moet spelen duikt voor het eerst op in het curieuze en nauwelijks zichtbare werk van een groepje voornamelijk Franse intellectuelen die zich onder de naam Internationale Situationiste schaarden rond hun voorman Guy Debord. Ze wilden de stad ondergaan, erin opgaan, dat was eigenlijk hun kunstwerk, hoewel ze het niet zo noemden. In kleine groepjes dwaalden ze door de stad, om de verschillen in atmosfeer te ondergaan, om het echte leven op het spoor te komen, en om zich over te geven aan toevallige ontmoetingen en directe contacten. In zekere zin ging het daarbij om een toe-eigening van de openbare ruimte, niet omdat de kunst voortaan van de straat haar schouwtoneel zou maken, maar omdat de openbare ruimte aan de mensen zou moeten worden terug gegeven. Door uitwisseling in het openbaar, door bezit te nemen van de straat, zouden de slaven van het kapitaal zich bevrijden uit de geprefabriceerde dozen waarin zij met behulp van voor hen verzonnen dromen waren opgesloten. Privé-bezit, het gezin, individualisme en ook kunst, dat waren allemaal schijngestalten, die ontmaskerd dienden te worden, om te laten zien welke machten er werkelijk in het spel waren. De strijd ging om de straat.
In Mei 68 leken de situationisten hun zin te krijgen. Maar niet alleen in Parijs nam de jeugd bezit van de straat: van de ‘ludieke’ acties van Provo tot en met de politiek gerichte Amerikaanse anti-oorlogsbeweging, telkens vormde de straat het terrein waar de slag geleverd werd en vormden openheid en democratische besluitvorming een van de belangrijkste doelen. Tot en met de kraakbeweging bleef het bezit van de straat de inzet, en nog steeds wordt de straat zo af en toe bezet: na een voetbalwedstrijd, een nationaal feest, elke gelegenheid is goed genoeg om dit vertoon van verzet nog een keer op te voeren. Maar het is zo langzamerhand echt niet meer dan een leeg gebaar. De verovering van de straat is een zinloze zaak geworden, omdat hij officieel allang van iedereen is. De openbare ruimte van de binnensteden wordt zorgvuldig afgestemd op de grootste gemene deler, hij is publiek bezit omdat het publiek er al zijn wensen in vervulling ziet gaan.
De kunst van dit moment lijkt de openbare ruimte, de straat, min of meer te hebben opgegeven. Hoewel publieksparticipatie weer een grote rol speelt en initiatieven of werken van kunstenaars zich met grote regelmaat in het openbaar afspelen, gaat het niet meer om dat wat je als het nut van het algemeen zou kunnen noemen. Integendeel, het particuliere, de intieme ervaring, de gesloten ruimte, al die dingen staan tegenwoordig voorop. Dat denken in termen van het specifieke, individuele maakt het voor kunstenaars van dit moment erg lastig om de bewoners van de stad in het algemeen te betrekken in een project dat zich ook nog dient af te spelen tegen een achtergrond die geheel decor geworden is.
Sinds 3 maart van dit jaar kookt de Duitse kunstenares Christine Bernhard voor Dordtenaren. Het menselijk contact, de ontmoeting en de communicatie vormen daarbij de kern van het kunstwerk. Net als bij de situationisten zo’n veertig jaar geleden ontstaat er niet een tastbaar kunstwerk met eeuwigheidspretentie, maar wordt er een proces in gang gezet. Maar hoeveel overeenkomst er ook bestaat met de stadskunstenaars van toen, het uitgangspunt en het resultaat van het werk is totaal anders. Terwijl de situationisten de straat op gingen, op zoek naar het authentieke leven en het spontane contact, daar komen bij Bernhard zorgvuldig uitgekozen groepen van buiten naar binnen om in speciaal daarvoor uitgekozen ruimtes aan een verantwoord vorm gegeven dis met elkaar in contact te treden. Die radicale koerswijziging is in zekere zin een gevolg van het mislukken van de situationistische idealen. Het spontane, authentieke contact waar zij naar zochten verandert, zo gauw het deel uitmaakt van een kunstwerk, in een voorstelling. Ongewild werkten de situationisten zo mee aan de voortwoekering van dat wat zij het meest vreesden: de spektakelmaatschappij. Alles wat ooit misschien echt was, wordt daarin tot beeld, tot een voorgeprogrammeerde in plaats van een geleefde ervaring.
Dat lot heeft niet alleen de binnensteden getroffen, maar parallel daaraan ook de uitwisselingen en botsingen die zich daar afspeelden. Onder de noemer van de communicatie en de inspraak zijn ze gestold tot hanteerbare en manipuleerbare vormen die ons moeten doen geloven dat de stad openbaar en van iedereen is. De heterogene ruimte van de metropool, waar de situationisten naar zochten, is vervangen door de communicatieve ruimte waarin elk afwijkend geluid rimpelloos verdwijnt.
Aan de tafels van Bernhard verschijnen telkens twee groepen met een schijnbaar tegenstrijdig belang. Zo kunnen kunstenaars en winkeliers elkaar al etend nader leren kennen, en kan het verschil van mening in eensgezinde consumptie worden verteerd. Op die manier worden in dit kunstwerk de processen gehanteerd die al decennia worden gebruikt om de maatschappelijke machinerie te smeren. Maar op het moment dat deze processen onderdeel worden van een kunstwerk gebeurt er iets merkwaardigs: ze stollen als het ware opnieuw, de vorm wordt een verdubbeling van de vorm. Het sociale proces wordt geësthetiseerd en verliest plotseling zijn gewicht. Juist omdat elk onderdeel van haar project even zorgvuldig is voorbereid en vormgegeven als de manier waarop van overheidswege de inspraak wordt geregisseerd, wordt de gereguleerde zichtbaar als een doel op zich. Misschien heeft Bernhard hiermee niet meer dan een parodie van de openbare besluitvorming op het oog, een luchthartige ridiculisering van de consumptieve communicatie waarmee wij onze dagen vullen. Maar heel misschien gebeurt er ook iets anders tijdens deze maaltijden. Heel misschien ontstaat, tegen het eind van de maaltijd wanneer het groepsbelang in drank ten onder is gegaan, een besloten en haast intieme ontmoeting, die heel in de verte herinnert aan dat wat de binnenstad ooit was.
Verloren verhalen
Tegenwoordig zijn we in de ban van een nieuwe stad, een stad die de verdwenen binnenstad moet doen vergeten. In deze stad lijken alle ervaringen die ooit de binnenstad tot een avontuur maakten terug te keren. Onverwachte ontmoetingen leiden er tot plotselinge discussies, perversie en obsessie doorkruisen er informatie en communicatie, regelmaat en orde, rust en harmonie zijn er ver te zoeken, de uitersten raken elkaar 24 uur per dag. Het is een stad waar inspraak achterhaald is omdat iedereen er een even luide stem heeft, de welzijnswerker raakt er even snel verdwaald als het slachtoffer dat hij de weg wil wijzen, de kunst verkeert er niet in isolement, maar gaat op in het geheel. Toch is deze digitale stad geen echte stad, we dwalen er zonder van ons plaats te komen, onder onze voeten ontbreekt het plaveisel, hoog boven ons hoofd is er geen lucht. De digitale stad is werkelijk een binnenstad: het is een stad die we thuis beleven en die zich goeddeels in ons hoofd ontrolt.
Ook Dordrecht krijgt een plaats, een site in deze digitale stad. Verhalen over de stad, herinneringen, beschrijvingen en anekdotes worden er ondergebracht, waardoor de oude stad van een virtueel voortbestaan verzekerd is. Ook hier wordt opnieuw zichtbaar hoe de kunst van dit moment zich afkeert van het algemene en het openbare, en haar heil zoekt in het persoonlijke en individuele. Want niet alleen kenmerkt het internet zich door een individuele openbaarheid, de verhalen over de stad die er gestald zullen worden, bestaan uit persoonlijke herinneringen. Tegelijk zullen al die verhalen voor iedereen toegankelijk zijn, dat wil zeggen iedereen die op het net is aangesloten, maar het duurt niet lang meer of dat zijn we allemaal. Zo speelt ook dit onderdeel van het project -b-l-i-k-o-p-e-n-e-r- zich af tussen dat wat ooit de stedelijke ruimte was en een andere ruimte die nog niet is opgeschoond door de vormgevers van het openbare leven. Juist omdat op het internet feit en fictie zich niet van elkaar laten onderscheiden, ieder zijn hersenspinsel als informatie kan presenteren en voorkeur voor het ongerijmde kan doorgaan voor een aanzet tot communicatie, juist daarom lijkt het mythische van een echte binnenstad er op zijn plaats. Alles kan er gebeurd zijn, zelfs alles wat slechts verzonnen is. We moeten ons echter niet laten bedriegen door de ruimtelijke metafoor: de digitale stad is geen stad. Het is een verbinding tussen allerlei plekken, willekeurig verspreid over de aardbol, en de inhoud die in die doorlopende verbindingen wordt uitgewisseld heeft geen duidelijk te omschrijven plaats. Je zou kunnen zeggen dat de herinnering aan de stad op die manier ontworteld raakt, de sporen van de oude binnenstad, in het geheugen opgeslagen, verliezen letterlijk hun plek. Ze worden onderdeel van een onafzienbare massa vrij rondzwevende tekst- en beeldfragmenten.
Maar opnieuw wekt een woord de verkeerde indruk: er is geen sprake van massa, de tastbaarheid die ooit de aanzet vormde voor de herinnering ontbreekt hier geheel. In dit werk wordt het denken over de oude stad gered van de ondergang in officiële geschiedschrijving of toeristisch gefolder. De stad is mythisch en persoonlijk gekleurd, en elke bewoner kan er zijn steentje aan bijdragen. Maar al die steentjes vormen geen huis van het geheugen, ze vormen hooguit een site, een niet-plek, die zich juist omdat elke tastbaarheid ontbreekt alleen virtueel kan onderscheiden van al die andere sites. Misschien is de website de enige plek waar de verhalen over de oude stad kunnen voortbestaan, maar dat is geen opwekkende gedachte.
Een verlangen naar het water
Het beste bewijs voor het bestaan van een stad is de wens hem te verlaten.
Een stad die overdondert, benauwt en niet behaagt is een stad die nog niet is opgegaan in het domein van de gestroomlijnde consumptie. Aangezien de stad steeds diffuser is geworden en zich over het land verspreidt in verder kabbelende golfjes bebouwing die niet weten of zij voor stad of platteland door moeten gaan, zijn echte wegverlangers tegenwoordig moeilijk te vinden. De laatste onaangepasten zijn ingepakt door de stad die het ieder naar de zin maakt, of, wanneer dat slecht lukt, aangepakt door integratieprojecten waarin de scherpe kanten van het verlangen worden afgevijld.
Dordrecht is nog in het gelukkige bezit van een groep ongeïntegreerden, die ook niet vallen in te passen, alleen al vanwege het simpele feit, dat ze eigenlijk nergens wonen. De schipperskinderen die er een internaat bevolken verlangen naar het water dat de stad omringt, daar ligt hun thuis. Gedurende de week zijn ze gevangen in de stad en in het weekend overbruggen ze enorme afstanden om even terug te zijn in hun voortdurend verglijdende woonstee. Maar dit haast dramatische gevoel voor plaats is aan slijtage onderhevig, omdat internet en gsm ook hier hun vermogen om afstand te ontkennen doen gelden. Ook deze groep zal weldra zijn opgenomen, niet in de stad die niet meer bestaat, maar in de nieuwe stad die de wereld omspant.
Juist deze groep die de stad nog net in zich draagt als tegenbeeld, heeft Wapke Feenstra tot uitgangspunt gekozen voor een bijdrage aan het project. Tekeningen van de schipperskinderen waarop hun verlangen naar het water zichtbaar wordt toont zij in het Dordrechts Museum samen met foto’s die ze hen heeft laten maken op het schip dat hun werkelijke thuis vormt. Daarmee komen een aantal lijnen samen die zowel de kunst van dit moment als het kunstbeleid kenmerken. Want terwijl veel kunstenaars ernaar streven geen werk meer te maken, maar schuil te gaan in een proces dat zich richt op bepaalde groepen of groepjes bezoekers of deelnemers of wat dan ook, eist de overheid op dit moment meer dan ooit van de kunst dat zij meer klantvriendelijk wordt. Dat dit deel van het project zich uiteindelijk afspeelt in het museum is wat ironisch, omdat juist de musea het slachtoffer dreigen te worden van de hierboven geschetste tendens. Door jonge kunstenaars als podium min of meer afgeschreven krijgt het museum van de overheid de opdracht doelgroepen naar binnen te lokken aan wie het karretje van de kunst tot nu toe voorbij is gegaan.
Maar wat gebeurt er in deze vreemde ontmoeting? Het museum lijkt aanvankelijk gevaarlijk overstag te gaan nu de producten van een doelgroep die waarschijnlijk nog nimmer het museum betreden heeft er een ruimte vullen. De imaginaire wereld der schipperskinderen is er echter te zien als onderdeel van een kunstproject, zodat de kijker zich plotseling voor een onmogelijke keuze geplaatst ziet. Is de kunst de klos omdat de kunstenaar zich getransformeerd heeft in een opbouwwerker die zich bekommert om de minderheid waardoor het museum een verlengstuk van het buurthuis wordt, of zijn de schipperskinderen als laatste groep die het leven van de stad nog in zich draagt bijgezet in het museum als herinnering aan vervlogen tijden?
De schipperskinderen dromen van het water, en de stad waar zij door de week verblijven is de hunne niet. Zo wordt in dit deel van het project de stad aanwezig gesteld als iets dat vermeden wordt. Datzelfde gebeurt echter met de kunst. Ook die is in het museum nadrukkelijk afwezig en vervangen door de producten van de doelgroep zelf, zodat we in zekere zin de uiterste consequentie van een klantvriendelijk kunstbeleid krijgen voorgeschoteld. Dat maakt op zijn beurt een nieuw verlangen in ons wakker.
En met de schipperskinderen verwensen we de benauwde grenzen waarbinnen we moeten leven en dromen we van wijde glinsterende vlaktes, waar doelgroepen niet bestaan en alles nog mogelijk is.
De stenen gast
Op 21 mei wordt de binnenstad van Dordrecht officieel omgezet in een binnenruimte. Precies in het centrum van de openbare ruimte bouwt de Japanse kunstenaar Tazro Niscino een huiskamer. Ary Scheffer die daar al meer dan 100 jaar het plein beheerst wordt dan een gastheer waarbij wij, zoals de informatie over het project ons meedeelt, op bezoek gaan. Ter gelegenheid hiervan wordt de doorsnee-Dordtenaar uitgenodigd een mening te hebben over kunst. Opnieuw blijkt hieruit dat met het verdwijnen van de binnenstad ook de rol van de kunst daar een probleem geworden is. Terwijl in de buitenwijken, de steeds toenemende gebieden tussen de oude stadskernen waar de leegte gevuld moet worden met de suggestie van openbaarheid en identiteit, kunst zeer zichtbaar is en inzet kan worden van discussie tussen makers en buurtbewoners, omdat er zo erg weinig andere dingen zijn om over te beslissen, is in de voormalige binnenstad alles openbaar en alles van een nadrukkelijke identiteit voorzien, zodat de kunst er niets meer te zoeken heeft.
Dit huiskamerproject voor de opvang voor verloren beelden maakt duidelijk hoe sterk de redding van de resten van de binnenstad en de herdefiniëring van de taak van de kunst met elkaar verbonden zijn. Losgemaakt uit het pittoreske beeld van de stad staat plotseling het stenen beeld van Ary Scheffer voor onze neus. Niscino’s ruimte, die zelf een kunstwerk van tijdelijke aard is, drukt ons met onze neus op het standbeeld en vraagt onze mening over kunst. Net als in de andere onderdelen van het project lijkt de kunst zich op te werpen als hoedster van het sociale. De kunstenaar bewaakt de openbare meningsvorming, de botsing van opvattingen en culturen die het kenmerk was van de binnenstad, door dit element uit zijn context te lichten en er binnenskamers de aandacht op te vestigen. En natuurlijk neemt de kunstenaar met deze actie het heft in handen: in plaats van sluitpost van de inspraak wordt hij instigator en regisseur.
Het kunstwerk is in dit project niet de uitkomst van een overleg tussen bewoners, bestuurders en makers, maar het gaat aan dat hele proces vooraf, doordat het de onderhandeling, de meningsvorming, de doelgroep en de communicatie zelf tot onderwerp neemt. Maar in de huiskamer van Niscino blijkt opnieuw dat hiermee een verschuiving in die processen optreedt, waardoor ze hun vertrouwde karakter verliezen. Want verenigd rond het beeld van Ary Scheffer stuiten wij op het punt waar een einde komt aan alle informatie en communicatie: Scheffer zwijgt.
Natuurlijk is het niet zo dat wij bij Ary op bezoek gaan, hij heeft ons nooit uitgenodigd. Hij verschijnt in ons midden als Mozarts stenen gast. Don Giovanni, de onvermoeibare en gewetenloze versierder in de gelijknamige opera, doodt de vader van het meisje dat ten prooi valt aan een van zijn hardhandige veroveringen. Het grafmonument voor deze vermoorde Commandatore komt aan het eind van de opera echter tot leven en sleept Don Giovanni naar de hel. Zo staat de versteende Ary Scheffer plotseling in ons midden, de hand waarschuwend geheven. Ook wij zijn veel te ver gegaan, ook wij hebben de verleiding tot norm verheven. Alles en iedereen moet zich voor ons open stellen, beantwoorden aan onze vragen en ons gelegenheid geven, enkel en alleen omdat wij dat willen. Alles is ondergeschikt gemaakt aan ons regiem van consumptie en communicatie, en dat de binnenstad daarbij het leven heeft gelaten nemen wij op de koop toe. Scheffer biedt ons echter een laatste kans. Tegenover de ontastbare digitale oneindigheid waarin wij rondwaren stelt hij zijn onwrikbare materialiteit, tegenover onze onstilbare consumptie zet hij zijn onbruikbaarheid, en onze neiging alles te reduceren tot de codes die wij begrijpen beantwoordt hij met een hardnekkig zwijgen. Door Niscino wordt het beeld van Ary Scheffer weer een kunstwerk: nadrukkelijk aanwezig, maar onbegrijpelijk.