Connections
`Games People Play`
shows & archive
MANIFESTA 1, Rotterdam (NL)

text
`NEsTWORK`

 
`Games People Play`, Wapke Feenstra (ENG / NL)
Leaflet made for NEsTWORK during Manifesta1 in Boijmans van Beuningen NL 1996

Before we can play the game we have to establish the rules. We exclude things that are outside. If someone looks out through the window it doesn’t count. And the TV can’t be on – which is obvious I think. Agreements have to made about people, animals and objects that move. I suggest we don’t let them join in to begin with. That can come later. The first time I played this game was in next-door’s kitchen. It was a small, rather claustrophobic kitchen where only grown-ups could see outside. We met there every Wednesday afternoon.
This is how it goes. Think of a colour that you can see in the room where you’re sitting. Choose (small) coloured objects that aren’t immediately obvious. It’s allowed to be part of something larger. You say: I spy with my little eye, and its colour is… and then you say the colour. Then the others have to guess the colour you’re thinking of. If someone guesses something far away from the object you have chosen, you say COLD, and if they’re quit close you say WARM. Closer still is HOT, further away is FREEZING and in between is LUKE-WARM. It’s a question of interpretation, because distance is relative. The room or the space you’re in determines how the game is played. In the museum you want to choose a suitable room – the Impressionists section, for instance, is out of the question – each tiny dot is a different colour. Colours that run into each other are also tricky because they mix together. The Department of Applied Art is easier to take in. here you can even limit yourself to a single showcase.
The first organized meeting to do with looking is called Hide and Seek. Everyone knows this game. If you can’t hide quickly, you’ll be seen. We can never see everything because “Home” has to be guarded. The trick is to hide near to Home and rush up to it when It’s not looking. You have to keep a sharp look-out from Home all the time, in ever increasing circles. Always keeping watch. There is a lot to see, and there are all the works in the depots and the restoration department. The museum shows temporary exhibitions and has its own permanent collection. Sometimes you have to return to home because unexpected changes have taken place. You get to know the permanent collection little by little. It never becomes something thoroughly understood – things change too much for that. The image can obscure a great deal; keep on the look-out.
I like playing Hide and Seek best with the neighbour’s children of my own age. We’re on familiar territory. Everyone knows the good hiding places. If someone wants to add a new hiding place to the ones we already have, it has to be more or less obvious and near by. If not they run the risk of being stuck there for hours, waiting in a cramped, awkward position, quiet as a mouse. There’s something provocative about a touch of revelation – but being completely invisible is unbearable. (After all, you can give away new hiding places by attracting attention.) Discovering the same favourite places with the same children of my own area again and again, turns the game into a pleasant ritual for all concerned. The game exorcises the scary idea that we might really and truly get lost or not be able to find anybody. Things get out of hand. Look for the players in the museum and identify them. At the 8.3 cm-wide, vertical stripes we say: Daniel Buren. At the variations on spotted wallpaper we think: Willem Oorebeek. And rusty sheets of metal are of course by Richard Serra. After a while we get to know their favourite spots and the traces they leave behind. Some people behave as if they’re glad to see them again, but in fact they’re only glad because they’ve recognized them. They stop searching and stand around shouting out their names before we’ve examined the work. Our performance becomes more and more theatrical – we pretend to look. This is a pity. I value the seriousness with which the game is played.
If we get bored with Hide and Seek, there’s always “Dropping”. First you are blindfolded or put in a bus with all the curtains drawn and then driven to a mystery location. The game appears about being the first back to the starting point, but this is deceptive – the game has double rules. It turns out that the players who get lost and turn up with rosy cheeks much too late at the home camp prove to be the heroes of the day. This game seems to be a question of getting lost and during that process choosing appropriate companions. I can get lost in art. It covers an area for which there can be no map – yet I never feel really disoriented. The charm of Dropping is that you know it’s been prearranged. If it all gets to much, look at the edges of the painting and you’ll see it simply stops. Because art has given boundaries. But for a short time, being lost is quite genuine – later it may be cultivated. Certain orientation points are soon discovered and directions established. The group disintegrates; there are romantics who want to stay together, there are clusters who want to wander around, there are people who deliberately take another, or the shortest route, and there are even a few who make frantic attempts to point out the rules of the game. The picture falls apart; everyone goes in different directions. Finally, we meet again at base camp and there we exchange stories and build up an impression of all the different aspects of this region. So people have a lot to say, while others appear secretive. There are also groups who have doctored their stories on the way back, wiping out any individual voice. Nevertheless, this meeting is very important for the future of art. It established the picture that will define the collective experience of this Dropping, while allowing everyone to keep their own story. Because no one knows what actually takes places between you and the image.

Wapke Feenstra


NL

Spel Regels.

Voordat we het spel kunnen spelen moeten we de regels vaststellen. Speel het spel binnen, sluit alles wat buiten is uit. Als iemand door het raam naar buiten kijkt dan telt dat niet mee. En de televisie mag niet aan staan. Dat is duidelijk, denk ik. Maak afspraken over mensen, dieren en bewegende voorwerpen. Ik raad aan deze in eerste instantie niet mee te laten doen, dat kan later. Ik speelde dit spel voor het eerst bij de buurvrouw in de keuken. Het was een kleine besloten keuken met een slechte ventilatie, alleen volwassenen konden naar buiten kijken. Op woensdag middag kwamen wij daar bij elkaar.
Het spel gaat als volgt: neem een kleur in gedachten, een kleur uit de ruimte waarin u zich bevindt. Kies onopvallende (kleine) gekleurde dingen. Het mag een onderdeel zijn van een groter geheel. Zeg: Ik zie ik zie wat jij niet ziet en de kleur is… Beken dan kleur. Nu moeten de anderen raden waar de kleur die u in gedachten hebt, zich bevindt. Is iemand ver af van uw kleur, roep dan: KOUD. Komt iemand in de buurt, roep: WARM. Nog warmer is heet, nog kouder is ijskoud, ertussenin is lauw. Het is een kwestie van interpreteren, afstand is relatief. De ruimte waarin het spel zich afspeelt is bepalend. Kies binnen het museum een bruikbare locatie, bij de impressionisten is het (te) moeilijk om dit spel te spelen, daar heeft elke stip een andere kleur. Ook kleuren die in elkaar overlopen zijn lastig vanwege de vermenging. De afdeling kunstnijverheid is overzichtelijk. Daar kan zelfs per vitrine worden gekeken.
De eerste georganiseerde bijeenkomst die over kijken gaat is verstoppertje. Dat kent iedereen. Wie niet weg is is gezien. Ik kom. We kunnen nooit alles zien omdat het vertrekpunt tijdens het spel ook bewaakt moet worden. De mensen die dichtbij zitten en zich goed verstoppen slaan soms onverwacht toe. Vanaf de basis moet in steeds groter wordende cirkels gezocht worden. Kijk goed en loop niet te ver weg. Blijf opletten. Er is veel te zien, bovendien zijn er nog meer werken in de depots en in de restauratie-ateliers. Het museum organiseert wisselende tentoonstellingen en heeft een vaste collectie. Ga af en toe terug naar een plek: er zijn soms onverwachte verschuivingen ontstaan. Leer zo de vaste collectie kennen. Een echt overzicht krijgt u nooit, daarvoor verandert er teveel. Omdat een beeld veel kan verbergen dient u op uw hoede te blijven.
Verstoppertje speel ik het liefst met de buurkinderen van mijn eigen leeftijd. Wij kennen het gebied. De vaste schuilplaatsen zijn bij iedereen bekend. Mocht iemand een nieuwe plek aan de bestaande schuilplaatsen toe willen voegen, dan moet deze in de lijn van de verwachtingen liggen en in de buurt zijn. Anders loopt men het gevaar daar tijdenlang verkrampt en doodstil te zitten wachten. Een beetje verhulling is uitdagend, maar echt onzichtbaar-zijn, is niet te harden. (Nieuwe plekken kunt u verraden door de aandacht te trekken.)
Telkens weer dezelfde favoriete plekken te ontdekken van telkens weer dezelfde kinderen uit mijn omgeving maakt het spel tot een prettig ritueel. Het spel bezweert het enge idee dat we werkelijk zoek kunnen raken. Of dat we niemand kunnen vinden. Dan slaan we door. Zoek in het museum de spelers en benoem ze. Zeg bij verticale strepen van 8,3 cm breed: Daniel Buren. Denk bij variaties op het stippelbehang: Willem Oorebeek. Roestige platen zijn natuurlijk van Richard Serra. Leer de plekken kennen van de spelers en de sporen die ze daar achter laten. Sommige mensen doen alsof ze blij zijn met de weerzin, maar zijn slechts blij omdat ze iets herkennen. Zij zoeken niet meer en staan al namen rond te schreeuwen voordat ze hebben gekeken. Hun optreden wordt steeds theatraler, zij doen alsof ze kijken. Dat is jammer. Ik vind dat het spel serieus gespeeld moet worden.
Als dit spel verveelt, probeer dan eens DROPPING. Laat u met een groep, geblinddoekt of in een geblindeerde bus, naar een onbekend gebied brengen. Denk niet dat het erom gaat om als eerste terug te keren. Er zijn dubbele regels in dit spel. Uiteindelijk zijn degenen die verdwaald zijn – en als stel met rode blosjes veel te laat terugkeren – de helden van de avond. Het gaat hier om het verloren zijn – en het kiezen van de juiste metgezel. Ik kan me verliezen in de beeldende kunst. Het speelt zich af in een gebied dat niet in kaart is te brengen, toch voel ik me nooit echt verloren. De charme van een dropping is immers dat het is gearrangeerd. Mocht het teveel worden dan kijk ik naar de randen van het schilderij en zie dat het gewoon weer ophoudt. Kunst is afgebakend. Het verloren-zijn is maar even echt en wordt daarna gecultiveerd: er zijn al snel orientatiepunten te vinden en er vormen zich richtingen. De groep valt uiteen. Er zijn romantici die bij elkaar willen blijven sommigen willen ronddolen, er zijn mensen die expres een andere route nemen. Of de kortste weg. Een enkeling doet zelfs een verwoede poging om op de tradities van het spel te wijzen. Het beeld valt uiteen, iedereen gaat een kant op.
Zoek elkaar uiteindelijk weer op in het basiskamp en probeer door de uitwisseling van verhalen een indruk te krijgen van alle opvattingen over het gebied. De een zal wat spraakzamer zijn en de ander doet geheimzinnig. Er zullen ook groepjes zijn die onderweg verhalen op elkaar hebben afgestemd en alle individuele stemmen hebben uitgewist. Toch is deze bijeenkomst van groot belang voor het verdere verloop van de kunst, hier wordt het beeld gefixeerd dat de collectieve beleving van deze Dropping zal bepalen. Daarnaast zal iedereen zijn eigen verhaal bewaren. Want wat er werkelijk gebeurd tussen u en het beeld, daar heeft niemand kijk op.

Wapke Feenstra





 
NEsTWORK Expo Boijmans Van Beuningen Rotterdam