`Ik zit aan het water`, Wapke Feenstra (NL)
1994

Ik zit aan het water. Een sloot van één
meter breed met groen gras.
Ons tafeltje staat vlak bij het water. De man
tegenover mij is rond de veertig, kort haar
en kalend. Ik moet hem ergens van kennen.
Ben vergeten waarvan.
Ik vraag: “Hoe is het met je moeder?”
Hij zegt: “Ze is door het hoofd.”
“Dement bedoel je?”
Hij knikt.
Er loopt een oude vrouw in de sloot. Ik
draai me om. Ze loopt onze kant op. Ze
heeft een wandelstok in haar linkerhand. Ze
loopt moeilijk. Wijdsbeen. Het water komt
tot haar enkels. Ze kijkt naar de zoon en
draait zich om. Ze loopt uit de sloot de gang
in. Het is de wandelgang van het verpleegtehuis.
Ze loopt naar het hekje.
Dat is open. Daarachter is de straat.
De zoon schiet uit zijn stoel en rent naar
zijn moeder.
Ik reken af.